Stuntvliegen en in een cel belanden

Als Beun de Haas een stuntelaar is, en de vakman een hoogvlieger, ziet het er goed uit voor de schildersmarkt.

Mag ik een voorzet geven?

Deklaagfouten kan men in grote lijnen aan vier foutcategorieën toeschrijven: de lak zelf, de ondergrond, de opbrengtechniek en de drogingsomstandigheden. Het mooiste vind ik altijd de buitencategorie: de kat des huizes, die er nog een eigen penseelstreek aan toevoegt, of anderszins zijn stempel op het eindresultaat drukt.

Maar wat te denken van die mooie zeskantige honingraatpatroontjes die in de lak opduiken tijdens het drogen? Beuntje leest de Schildervakkrant niet, dus die weet niet dat dit door scheiding van pigment komt (of bij blanke lak scheiding van matteringsmiddel). Want er gebeurt van alles tijdens het drogen. Het oplosmiddel danwel water verdampt aan het oppervlak, hetgeen een verkoeling veroorzaakt. De oppervlaktespanning en dichtheid nemen aan het oppervlak toe naarmate het oplosmiddelgehalte afneemt. Drogende lak heeft dus de neiging weer naar beneden te zakken, alwaar dunnere, oplosmiddelrijkere en dus lichtere lak de neiging heeft op te stijgen. Er zijn eigenlijk overal vloeistofstromen gaande: de lak draait “loopings“ als stuntvliegtuigjes op een vliegshow. En dit heeft gevolgen voor het uiterlijk. Kleine pigmentdeeltjes gaan eerder mee met de looping. Bovendien kunnen er bij mengpigmenten (vooral als er zowel organische als anorganische pigmenten in de lak zitten) sowieso verschillen in beweeglijkheid zijn, door verschillen in soortelijk gewicht. Resultaat: selectieve migratie van verschillend ogende pigmentfracties, dus een ongelijkmatig uiterlijk van de eindlaag. Door allerlei natuurkundige stromingswetten levert dit een zeskantig honingraatpatroon op, met randjes die er anders uit zien dan de centra. Men noemt dit “Bénardcellen”.

Mag ik een voorzet geven?

Nu we dit weten, is duidelijk dat we die stuntvliegerij zoveel mogelijk moeten zien te beperken. Dus niet op een hete ondergrond gaan schilderen, dan worden het als het ware straalvliegtuigjes. En niet een overmatig grote laagdikte aanbrengen, die een groter verloop in temperatuur oplevert tussen verdampingsoppervlak en de bulklaag. De laksamenstelling speelt ook een rol, zoals al aangegeven. Maar niet alleen in de pigmentering; de soorten oplosmiddel die gekozen zijn, hebben eveneens invloed. Hoogkokende (traag verdampende) oplosmiddelen zorgen voor een langdurige vloeibaarheid en dus beweeglijkheid. Laagkokende oplosmiddelen verdampen erg snel en zorgen dus voor een extra snelle verdampingsafkoeling aan het luchtoppervlak. De gulden middenweg is wat dit betreft het beste, om de stroming te minimaliseren. Er zijn daarnaast ook nog additieven (letterlijk: ‘toevoegingen’) die de vorming van Bénardcellen tegengaan.

Veelal krijgt de schilder de schuld als er iets mis is: hij (M/V) was als laatst in de buurt en geldt als “brenger van de slechte boodschap” die immers in lakvorm achtergelaten is. Als de vakman/vrouw de lak niet zelf geselecteerd heeft, is er eventueel gelegenheid de klacht door te verwijzen, mits goed onderbouwd. Als de lak wel door de schilder geselecteerd mag worden, of voorgeschreven is maar door zijn samenstelling sterk afhankelijk is van de omstandigheden of de aanbrengwijze, dan ligt daar een buitenkans om Beun de H. het nakijken te geven.

Edward Uittenbroek

Bron: Schildersvakkrant, september 2005