”Schilders zijn oppervlakteactief”, opende ik vorige keer. Oppervlakteactieve stoffen in de verf zorgen er bovendien voor dat de grensvlakspanning, dus het verschil in oppervlaktespanning van twee elkaar rakende stoffen, overbrugd wordt. Dan komen ze wat nader tot elkaar: ze houden de boot niet meer af. Dat is wel érg kort samengevat, en de vorige Voorzet bleek al te kort dus werd het een vervolgverhaal. Voor het echte verhaal, en op een manier die je kan onthouden en voor je werk kan gebruiken, kun je beter naar de Schildersvakkrant-seminars gaan, Verftechnologie in de Praktijk.
Om te voorkomen dat het nu wel érg makkelijk wordt, voeg ik toe dat ook binnen de verf bovenstaand principe geldt. Als de ingrediënten goed door elkaar moeten zitten, zonder aparte eilandjes te vormen, moet de grensvlakspanning gering zijn. De kunst van het verfformuleren is onder meer dat het verschil in oppervlaktespanning tussen twee stoffen minimaal gehouden wordt, waardoor ze wat makkelijker met elkaar overweg kunnen. De meeste oppervlakteactieve stoffen (ofwel een ‘tensiden’, ofwel een ‘surfactants’) houden twee stoffen bij elkaar in de buurt doordat ze aan het ene uiteinde andere eigenschappen hebben dan aan het andere, en dus “waterachtige” (polaire) en “olie-achtige” (niet-polaire) stoffen tegelijk kunnen aantrekken. Omdat een tenside zich concentreert aan de grensvlakken van de stof waar hij zich in bevindt, zodat hij zijn “andere helft” naar de andere stof kan uitsteken, is slechts een zeer geringe hoeveelheid nodig voor het gewenste effect.
Tensiden zorgen er dus voor, dat verfingrediënten met een verschillende oppervlaktespanning toch goed in het water of organische oplosmiddel ingemengd kunnen worden. Anderzijds kunnen tensiden schuimvorming uitlokken, en de watergevoeligheid van de uiteindelijk verflaag negatief beïnvloeden.
Tussen verf en het te verven oppervlak moet er juist een vrij groot verschil in oppervlaktespanning zijn, zodat de verf makkelijk “languit gaat liggen”. Het gaat hier dus relatieve begrippen: de oppervlaktespanning van een verf ten opzichte van de ondergrond. Daarom zijn de meeste kunststoffen zo moeilijk te verven: die hebben een lage oppervlaktespanning, de verf moet nóg lager zitten om languit te gaan liggen.
Zoals je dan in navolging van de hedendaagse pret-, sensatie- en satirecultuur kan zeggen: How low can you go?
Mag ik een voorzet geven?
Een verf met een lage oppervlaktespanning is lastig voor graffitispuiters. Die moeten dan verfbussen stelen met een nóg weer een lagere oppervlaktespanning, anders is er een te grote grensvlakspanning en blijf de spuitlak spetterig of trekt het zich bij overmatige laagdikte samen in “riviertjes” rondom oneffenheden. Dan moeten ze dat bij de kassa even navragen. En natuurlijk wel bij een deskundige winkel hun spullen halen.
De graffiti is makkelijker te verwijderen, maar een herstellaag aanbrengen is natuurlijk óók lastiger. How low can you go?
Een zelfreinigende of graffitiwerende lak maak je met bijvoorbeeld fluor, waarbij ik de hele milieudiscussie even parkeer voor een latere gelegenheid. Technische duurzaamheid tegenover ecologische duurzaamheid, zeg maar. Je tanden poets je met fluoride, met alle schuimvorming van dien… Tsja, het blijft zo wel een vervolgverhaal met die tensiden…
Edward Uittenbroek
Bron: Schildersvakkrant, oktober 2007