Niets aan toe te voegen

De aardigheid van het vak is vaak om zelf nét even iets eigens mee te geven aan het product. Een kok die een geheim foefje van oma toepast, een cementmixer die een schep zout in de betonmolen gooit zodat het sneller uithardt, of de wielrenner met een lap runderbibs in zijn broek. De schaatser met een krant onder de trui (De Friesche Doorloper verbetert hier de winkansen). Iets eigens. De Flying Tigers- piloot (China, 1942) met kauwgom in de kogelgaten van zijn P-40 en zeep over de romp en vleugels voor een extra 40 km/u.

Een vleugje eigenheid, ter bekroning van het vakmanschap. Banzai!

Lakformuleerders spreken van “additieven” als ze de toevoegingen bedoelen die de lak “afmaken”. Uiteraard zijn bindmiddel, pigment en oplosmiddel/water de drie Grote Drie van de wereldoorlog tegen materiaaldegradatie. Maar zonder de additieven is het leven van de schilder toch een droefenis.

Additieven tégen schuimvorming, vóór de pigmentverdeling, tégen velvorming, vóór de benatting van de ondergrond, tégen Bénardcellen (die loopings uit een eerdere Voorzet), vóór een betere tussenlaaghechting, tégen zakkers, vóór mattering, ántibiotica (biociden). Of kakalytische additieven voor UV-uithardende lak. En functionele additieven die de eindlaageigenschappen mede bepalen: vóór de vlamvertragende werking, tégen roest. Of lak die ervoor zorgt dat een vleesblikje makkelijk leegglibbert (voor die wielrenner), extra slijtvaste lak voor op de betonmolen (héla, staalcoatings in de Schildervakkrant?), UVbestendigheid voor op het vliegtuig (hoewel de levensduur in bovenstaand voorbeeld vooral bepaald wordt door de Japanse luchtmacht, Banzai!)…

En die schaatser?

En wat heeft de schilder hiermee van doen?

Mag ik een voorzet geven?

Een eigen toefje door je lak roeren, zoals een niet-bijbehorend component of een lak uit een ander potje, is eigenlijk niet van deze tijd. De tijd dat een lak in elkaar gedraaid werd door de kunstschilder zelf, ligt al enkele eeuwen achter ons. Hedendaagse lakken zijn technologische topproducten met grote reproduceerbaarheid, dus van een topmerk is iedere liter van dezelfde lak identiek. Het gaat bovendien om een uitgebalanseerd evenwicht van ingrediënten, die elkaar onderling positief of negatief beïnvloeden. Door de geleidelijke uitfasering van oplosmiddelen en tegenwoordig ook de receptuurwijzigingen vanwege de chemicaliënrichtlijn REACH, komt het allemaal steeds krapper met die lakreceptuur. De vereisten van droogtijden (inclusief de tijd tot het “stofdroog” is) alsmede van de eindlaageigenschappen, liggen ook steeds hoger.

De lak kan dus steeds minder inmenging verdragen van de kant van de eindapplicateur. De “aardigheid van het vak” kan dus beter ontleend worden aan de wetenschap dat met een technologisch topproduct gewerkt wordt. De finishing touch moet eigenlijk de service rondom je product zijn en natuurlijk de applicatie zelf.

Die betonmixer zorgt met zijn zoutje wel voor corrosie aan de betonwapening, en dus “betonrot”. En die schaatser? Die mag een verwijzing zijn naar Nederlands trots EFKA Heerenveen (thans onderdeel van Ciba) waar de additieven uitgedokterd worden, en die met het Centre for Professional Advancement een topcursus over additieven verzorgt. En de echte vakman rijdt een rechte schaats, met een Schildersvakkrant onder de trui!

Edward Uittenbroek

Bron: Schildersvakkrant, februari 2007