”Oppervlaktetechniek is toegepaste chemie”, verkondigde ik op de tweede presentatie van de hbo-opleiding Oppervlaktetechnologie (een duale opleiding die dus deels onder werktijd valt). Vandaar dat je op maandagmidag en -avond onder meer het vak Chemie krijgt, waar je misschien Verfkennis zou verwachten. Uiteraard komen er verderop ook wel Inleiding Beschermingstechniek, of vakken van die strekking. Maar eerst de logica achter de stofsamenstellingen.
In de vorige Voorzet heb ik het opgenomen voor de betere lakproducenten die wat meer apparatuur inzetten en wat langer over het mengen van de lakcomponenten doen. Waardoor bijvoorbeeld een beter dekkende maar natuurlijk ook iets duurdere verf resulteert. Deze maand bezocht ik een technische dag van de Nederlandse Vereniging van Verf Technici NVVT, waar de openingslezing eigenlijk over hetzelfde ging. “Dispergeren, benatten en stabiliseren”, kortom de deeltjes goed door mekaar draaien, maken dat het pigment volledig omgeven wordt door de vloeistof, en zorgen dat de componenten niet alsnog gaan klonteren. Bij Elsevier, de uitgever van deze krant, zijn er seminars in voorbereiding waar verflogica uit de doeken gedaan wordt. En binnenkort verschijnt er bij een andere uitgever een Nederlandstalig boekje met allerlei technische laklogica. Dus als een duale hbo te hoog in de pet geknepen is, kan het ook met een middagje van de Schildersvakkrant of eenvoudigweg met wat zelfstudie.
Wat mij dan opvalt, is dat mijn cluppie de vereniging van “Verftechnici” heet, terwijl het verftechnologen zijn, ze ontwikkelen namelijk nieuwe verven. Normaal zie je overal een soort woordinflatie: in plaats van geldontwaarding, worden dan termen minder waard. De term ‘technologie’ wordt dan te poes en te mispoes gebruikt, ook waar het toegepaste technieken betreft. Op gelijke wijze is half Nederland “manager” geworden. Toen ik vroeger twee honden had, zou ik dus pet manager geweest zijn. Niet dat ik er met de pet naar gooide, maar dat is Engels voor ‘huisdier’. Overigens heb ik sterk de indruk dat veel managers er met de pet naar gooien waar het de waardering voor technische kennis betreft, dus het is maar goed dat ze geen uitvoerend werk hebben.
Maar over dispergeren en stabiliseren?
Mag ik een voorzet geven?
Klonteren van pigmentdeeltjes is nadelig voor je dekking: weinig grote deeltjes geven een slechtere dekkracht dan heel veel kleine deeltjes. Als het zogeheten agglomereren, dat is technologentaal voor klonteren, niet tegengegaan wordt, heb je bij gelijke pigmentdosering dus slechtere dekking. Ongeacht de kleurkracht van het pigment.
Die lag wel voor de hand. Maar er is nóg iets: die grotere en dus minder beweeglijke pigmentdeeltjes maken de verf ook stroperiger, en dus lastiger te verwerken. Er zijn dus additieven (in technici-taal ‘toevoegingen’) die de pigmentdeeltjes netjes apart houden en dus twee vliegen in één stroop vangen. Wel iets duurder, maar stukken beter. Daar heb je als schilder iets voor over. Want de klant moet ook iets voor schilderwerk over hebben en niet zelf zitten gokken met die verf.
En waarom mag een schilder wat kosten? Omdat die zich in het vak verdiept heeft. Anders had ie namelijk manager moeten worden.
Edward Uittenbroek
Bron: Schildersvakkrant, maart 2007